Historie van de Slechvtalk

 
Ooit was de Slechtvalk in ons land een algemene verschijning. Hieraan dankt deze prachtige valk ook zijn naam. ‘Slecht’ heeft in dit geval niks te maken met de huidige betekenis van het woord. In het Oudnederlands betekent slecht ‘gewoon’ of ‘algemeen’ en omdat deze vogel in vroeger tijden in ons land de meest voorkomende valk was, kreeg hij de naam Slechtvalk mee.
 
In vroeger tijden stonden roofvogels in het algemeen en valken in het bijzonder hoog in aanzien. Lange tijd werden valken gebruikt bij de jacht (valkerij). Er wordt wel beweerd dat de valkerij is ontstaan in China. In Japanse teksten uit de zevende eeuw voor onze jaartelling wordt al over Chinese jachtpartijen met valken gesproken. De Chinese keizer Kahn liet zich op zijn jachtpartijen vergezellen door maar liefst 10.000 valkeniers! De Arabieren zijn er echter van overtuigd dat de valkerij in hun regio is ontstaan: in Babylonië vond men een afbeelding met daarop een man die een valk op de hand draagt. Deze afbeelding dateert van omstreeks 1700 voor onze jaartelling.
In Europa is de valkerij beduidend jonger; het eerste bewijs van echte valkerij als een respectabele sport dateert van omstreeks 375 na onze jaartelling (in Gallië).
Pas als in het begin van de dertiende eeuw kruisvaarders uit het verre Oosten terugkeren neemt de valkerij een grotere vlucht en wint snel aan populariteit onder Edellieden. Zo bracht keizer Frederik II, een voormalig kruisvaarder, uit het Midden-Oosten zowel Aziatische valken als hun africhters mee.
 
Het was in de Middeleeuwen overigens niet aan iedereen toegestaan bepaalde soorten valken te houden en/of er mee te jagen. Het was zelfs zo dat de verschillende roofvogels waarmee gejaagd kon worden aan bepaalde standen toebehoorden. Aan het eind van de vijftiende eeuw vinden we de volgende verdeling:
de Steenarend voor het keizerschap, de Slechtvalk voor het koningschap en de aristocratie, de Lannervalk voor de landheren en het Smelleken (kleinste valk) voor de adellijke dames. De Boomvalk werd toegewezen aan de schildknaap.
Later bedeelde men de koningen met de Giervalk (grootste valk), de Slechtvalk was voor de graven, en de boomvalk en het Smelleken voor de geestelijkheid. De kleine landeigenaar en de burgerij mochten met de Havik en de Sperwer jagen. Zelfs de laagste lijfeigene werd niet vergeten en kreeg toestemming om ook een roofvogel op zijn vuist te houden en er mee te jagen, namelijk de Torenvalk.
 
In de zestiende en zeventiende eeuw groeide de vraag naar valken. Valkeniers ondernamen lange reizen naar de broedplaatsen van de verschillende soorten valken, zoals IJsland, Denemarken, Noorwegen, Zweden en Letland. Vooral de Giervalk werd druk ‘bejaagd’ omdat dit voor valkeniers de waardevolste en kostbaarste valken waren (en nu nog altijd zijn). Valken stonden in deze tijd hoog in aanzien en genoten feitelijk een soort beschermde status. Het stelen of doden van valken werd gezien als een misdrijf en als zodanig ook bestraft.
 
Tegen het einde van de Middeleeuwen keert het tij voor de valkerij. Was de valk tot dan toe in dienst van de jacht, het geweer zorgt ervoor dat dezelfde valken nu als jachtconcurrenten worden gezien. Het aantal valkeniers gaat hard achteruit en in de achttiende eeuw heeft de roofvogelvervolging al een aanzienlijke omvang aangenomen en gaat gedurende de negentiende eeuw onverminderd voort. Het uitloven van premies voor gedode roofvogels raakt in heel Europa ingeburgerd.
 
Aan het begin van de twintigste eeuw zijn alle roofvogels nog altijd ‘vogelvrij’ en staan de populaties van diverse soorten zwaar onder druk. De grote valken hebben het extra te verduren omdat ze naast afschot en vergiftiging ook nog te maken hebben met de roof van eieren en nestjongen door valkeniers. Door de twintigste eeuw heen ontstond een bloeiende handel in de eieren, nestjongen en gevangen valken. Vooral Arabische Sjeiks hadden daar grof geld voor over.
 
Het mag duidelijk zijn dat in de afgelopen honderd jaar de Slechtvalk in ons land al lang geen algemene verschijning meer was. Zijn Oudnederlandse naam komt al lange tijd niet meer overeen met de werkelijkheid. Hoewel de Slechtvalk in meerdere gebieden sterk achteruit was gegaan, kon de soort als geheel zich wonderbaarlijk handhaven. Dit is voor een groot deel te danken aan het feit dat de Slechtvalk een kosmopoliet (over de hele wereld voorkomend) is, en ook behoorlijk kan ‘zwerven’. Aan dat laatste feit dankt de Slechtvalk zijn wetenschappelijke naam (Falco peregrinus) als ook zijn naam in de meeste andere talen, zoals o.a. in het Duits (Wanderfalke), Engels (Peregrine Falcon) en Frans (Faucon pèlerin).
 
In de twintigste eeuw ontstond ook langzaamaan het besef dat het met de roofvogels de verkeerde kant op ging, dat roofvogelvervolging niet paste in goed natuurbeheer, en dat wettelijke bescherming noodzakelijk was om een ommekeer te maken. Nederland ging in deze redelijk voorop, maar er waren landen die al langer iets (zij het beperkt) aan bescherming deden. Zo bepaalde men in Polen al in 1868 bij wet dat het verboden was bepaalde soorten arenden te vangen, te verkopen of zelfs hun nesten te verstoren. In Nederland ging men uiteindelijk veel verder: in 1936 werd de vogelwet ingevoerd waardoor het verboden werd roofvogels (de sperwer moest nog wachten tot 1941) te doden, te vangen, te verhandelen of in bezit te hebben, dood of levend. Hoewel de roofvogels in vrijwel heel Europa uiteindelijk volledige bescherming genoten, ging de roofvogelhaat en vervolging gewoon door. Zo werd bijvoorbeeld de Havik in Nederland in de periode 1945 – 1958 op zeer veel plaatsen clandestien afgeschoten, meer nog dan voor de vogelwet.
 
Halverwege de vorige eeuw gaat het met de roofvogels in Europa pas echt mis. De Europese Slechtvalk gaat dan een zware tijd tegemoet en de Europese Slechtvalkpopulatie stort letterlijk ineen. Van de duizend Zweedse broedparen blijft er in de jaren zeventig slechts een handjevol (6) over, die ook nog angstvallig bewaakt moesten worden! Ook in Noorwegen daalt het aantal broedparen tot minder dan tien. In Denemarken, België, Luxemburg en Nederland verdwijnt de Slechtvalk als broedvogel volledig. Nu was dat in Nederland al lange tijd slechts 1 paar, maar toch ……! In deze periode daalt ook het aantal doortrekkende en overwinterende Slechtvalken systematisch.
 
In het voorjaar van 1960 werd in heel Nederland een massasterfte onder roofvogels vastgesteld. Dit gaf aanleiding tot een algemeen onderzoek door een daartoe aangewezen Rijksinstituut (het RIVON). Via een enquêteformulier dat aan alle Nederlandse gemeenten werd gestuurd, wist men de omvang van de sterfte in kaart te brengen.In sommigen gemeenten werden wel meer dan 100 slachtoffers gemeld en in geheel Nederland werden 27.000 individuen als vergiftigd opgegeven. Ook Engeland, op dat moment het land van de Slechtvalk, trekt in 1961 aan de alarmbel. De populatie Slechtvalken is daar met 56% gedaald en nog slechts 21% van de broedterritoria produceerde jongen. Boosdoener van deze catastrofe is het gebruik van insecticiden, met DDT als het meest bekende, dat bij het begin van de jaren vijftig in de landbouw een enorme vlucht kent. Ook het zaaizaad wordt in toenemende mate behandeld met ontsmettingsmiddelen. Onder andere door het eten van zaden stapelen de chemische middelen zich op in onze zangvogels, die op hun beurt gegeten worden door vooral de Slechtvalk. Op die manier wordt de hele voedselketen doordrenkt met gifstoffen. De Slechtvalk, maar ook andere dagroofvogels, staan aan het einde van een voedselketen. Hierdoor zijn ze bijzonder gevoelig voor veranderingen in hun voedselsituatie. De ophoping van de gifstoffen in het vetweefsel heeft diverse gevolgen voor de vogels zelf en ook op hun broedsucces. Vrijkomend gif leidt tot verslechterde conditie van de broedvogels of zelfs tot acute sterfte. Het gif ontregelt ook een aantal stofwisselingsprocessen waardoor o.a. de schaaldikte van de eieren flink afneemt, hetgeen resulteert in eibreuk of het afsterven van het embryo. Er was veel onderzoek (wereldwijd) voor nodig om de schade van de diverse insecticiden en overige bestrijdingsmiddelen aan te tonen. Het verbieden van diverse middelen nam dan ook de nodige tijd in beslag, en het werd duidelijk dat de roofvogels een moeilijke tijd tegemoet zouden gaan. Ook een mogelijk herstel van de populaties na een eventueel totaalverbod op schadelijke stoffen zou een lange weg worden.
 
In Amerika vormt het uitbannen van DDT de aanzet tot de terugkeer van de Slechtvalk. Daarnaast zorgen allerlei acties, zowel van officiële instanties als van verenigingen, voor een geleidelijke toename van het bestand. Oorspronkelijk streeft men naar zo’n 650 Slechtvalkkoppels in Noord-Amerika, en in 1999 broeden er opnieuw rond de 1.650 broedparen. Ze worden dan niet meer bedreigd, maar nog wel zeer zwaar beschermd. Ook in Europa wordt het gebruik van bepaalde pesticiden verboden en vormt daar eveneens de aanzet voor een geleidelijk bestandsherstel. Toch wordt de Slechtvalk nog steeds bedreigd door het roven van eieren en jongen uit de nesten ten behoeve van de valkerij en eierverzamelaars, en ook nog altijd door afschot, vooral in Zuid-Europa. De wettelijke bescherming van al onze roofvogels samen met de inspanningen van verschillende vogelbeschermingorganisaties zorgen ook bij ons voor een geleidelijke comeback.
 
De wettelijke bescherming en het voorkomen van vergiftiging blijken voor de Slechtvalk niet voldoende voor een voorspoedig herstel in Europa. Nog altijd staat de fragiele Europese Slechtvalkpopulatie onder grote druk door afschot van volwassen vogels en het roven van jongen en eieren. Verschillende verenigingen in Midden-Europa zetten zich in om door nestbewaking ertoe te komen dat er meer jongen ook daadwerkelijk de kans krijgen uit te vliegen. Zo steeg bijvoorbeeld in de Vogezen het aantal uitvliegende jongen van nul in 1978-’79 tot meer dan dertig in 1989-’90. Ook in ander geschikte broedgebieden zag men dergelijke stijgingen.
 
Hoewel meer dan de helft van de jonge Slechtvalken het eerst kalenderjaar niet haalt, neemt het aantal wel toe en moeten jonge valken telkens verder om een territorium, een partner, en een geschikte broedplaats te vinden. Aanvankelijk neemt vooral het aantal overwinterende Slechtvalken in ons land weer toe. Maar als ook steeds vaker overzomerende Slechtvalken worden waargenomen, begint men te hopen op de terugkeer van de Slechtvalk als broedvogel. Deze niet-wegtrekkende vogels zijn over het algemeen jonge Slechtvalken die nog op zoek zijn naar een partner en geschikt territorium. Wat voornamelijk ontbreekt zijn op dat moment geschikte broedplaatsen.
 
Oorspronkelijk is de Slechtvalk een bewoner van tegen weer en wind beschermde richels en nissen op steile rotswanden. In ons overvolle land is de Slechtvalk in het begin aangewezen op hoge kerktorens of andere hoge gebouwen, maar daar tot broeden komen wil niet goed lukken. Tot begin jaren negentig telt ons land dan ook maar 1 broedpaar. De ‘Werkgroep Slechtvalk Nederland’ zorgde voor het ophangen van Slechtvalkkasten op daarvoor geschikte plaatsen. Vooral industriële sites worden door Slechtvalken goed bezocht. Hoge gebouwen, schouwen en koeltorens zijn voor hen prachtige ‘rotswanden’ waar bovendien weinig verstoring is; geen verzamelaars van eieren of jongen, geen afschot, geen bergbeklimmers en ook geen Oehoes (de belangrijkste predator van broedende Slechtvalkwijfjes en hun jongen). De Slechtvalkkasten werden voornamelijk op elektriciteitscentrales geplaatst en in 1999 waren er van de twaalf kasten zeven bezet.
 
Daarna is het met de Slechtvalk in Nederland steeds beter gegaan. De in ons land uitgevlogen jongen mengen zich regelmatig met jongen uit België en Duitsland, maar zoeken over het algemeen een eigen territorium in Nederland of net over de grens.
Van minder dan 10 broedparen in 2000 steeg het aantal jaarlijks gestaag naar 25 in 2005. Daarna gaat het snel; 40 broedparen in 2007 en minimaal 60 in 2009. Kenners praten over mogelijk meer dan 100 broedparen in 2010, maar dat zal nog moeten blijken. De nauwkeurige cijfers worden doorgaans pas na 2 jaar bekend gemaakt.
 
Het mag duidelijk zijn dat de Slechtvalk terug is van weggeweest. Het mooiste bewijs daarvan is het broedende paar op onze Aalsmeerse Watertoren. Helaas vlogen er in 2010 geen jongen uit en zaten de valken maar liefst 90 dagen op 3 (waarschijnlijk onbevruchte) eieren. In 2011 word er weer gebroed, nu op 4 eieren, en we hebben er alle vertrouwen in dat het resultaat dit jaar een stuk beter zal zijn!
 

Bronvermelding: Jenny De Laet (2001), ‘Valken rond de toren’: 191 - 215